Ter informatie van ambtenaren over de verplichtingen van staten uit hoofde van het Europees verdrag voor de rechten van de mens

Doel van deze toolkit is ambtenaren van de staten die partij zijn bij het Europees verdrag voor de rechten van de mens (hierna te noemen “het verdrag”) te voorzien van informatie en praktische aanwijzingen voor de eerbiediging van de rechten uit het verdrag van de mensen met wie zij te maken krijgen, het namens de staat nakomen van de verplichtingen uit het verdrag en waar mogelijk schendingen van het verdrag te voorkomen.

Voor wie is deze toolkit bestemd?

Deze toolkit is primair bedoeld voor ambtenaren werkzaam in het justitiële apparaat en voor de ambtenaren belast met de ordehandhaving of werkzaam in het gevangeniswezen. Daarbij moet specifiek (maar niet uitsluitend) gedacht worden aan werknemers bij politie, gevangeniswezen, immigratiediensten en gesloten psychiatrische instellingen en andere instellingen die zorg verlenen aan kwetsbare groepen.

Verder is de toolkit bedoeld voor alle ambtenaren die rechtstreeks in contact staan met het publiek op manieren die kunnen leiden tot vragen rond de rechten gewaarborgd door het verdrag, bijvoorbeeld maatschappelijk werkers, ambtenaren van de burgerlijke stand en ambtenaren die vergunningen verstrekken.

Niet beoogd zijn rechters, advocaten of hoge ambtenaren, maar juist de mensen in de frontlinie. Er is dan ook geen diepgaande juridische kennis voor nodig.

Deze toolkit bestaat uit drie delen:

  • Een overzicht van de rechten uit het verdrag en de protocollen met de bijbehorende verplichtingen van de staten in de volgorde waarin de bepalingen worden genoemd. (NB: Zoals al eerder aangegeven zijn niet alle staten partij bij alle protocollen. In Deel III staat de situatie zoals die gold bij de publicatie van dit document, dus wie gebonden is aan wat.) Op de bepalingen die het vaakst aan de orde komen bij het werk van de ambtenaren voor wie deze toolkit is opgesteld wordt veel dieper ingegaan dan op de bepalingen die zelden aan bod komen. In deze toolkit wordt niet ingegaan op alle potentiële kwesties, zoals in een juridisch handboek; we behandelen alleen de belangrijkste kwesties die het meest voorkomen.
  • Vragen en checklists met punten ter overweging om ambtenaren te helpen bepalen of er wellicht sprake is van een kwestie waarop het verdrag van toepassing is plus een flow chart (schema)
  • Tekst van de bepalingen van het verdrag waaruit de rechten voortvloeien en de Protocollen.

Het Verdrag en hoe het werkt

Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden - zoals de officiële titel luidt - is een internationaal verdrag tussen de staten (momenteel 47) die lid zijn van de Raad van Europa (niet te verwarren met de Europese Unie). De Raad van Europa werd na de Tweede Wereldoorlog in het leven geroepen als een internationale organisatie ter bevordering van de democratie, mensenrechten en rechtsstaat. Het verdrag werd in 1950 aangenomen. Zodra staten door bekrachtiging partij zijn geworden bij het verdrag moeten ze de verplichtingen eruit nakomen. Alle lidstaten van de Raad van Europa hebben het verdrag bekrachtigd.

Verder zijn er een aantal facultatieve protocollen met aanvullende bepalingen bij de materiële rechten die gewaarborgd worden door het verdrag. De lidstaten bepalen zelf of ze de facultatieve protocollen aanvaarden door ze te bekrachtigen. Niet alle staten hebben dan ook alle facultatieve protocollen aanvaard. Op de website van de Raad van Europa (www.conventions.coe.int) kunt u zien welke facultatieve protocollen uw staat heeft aanvaard.

Please note: We invite you to send us any suggestions that may improve the content or the presentation of this website. Please feel free to fill in this information on the contact form provided for this purpose.

 

 

 

Terug Verbod van discriminatie

Artikel 14 luidt: “Het genot van de rechten en vrijheden die in dit verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.”
 

Artikel 14 formuleert dus geen zelfstandig recht. Het kan alleen worden toegepast in combinatie met een ander recht uit het verdrag (of een protocol, mits dat bekrachtigd is). Het kan als zodanig echter wel geschonden worden, zelfs als het andere recht op zichzelf niet is geschonden. Het Twaalfde protocol formuleert wel een zelfstandig recht in dezelfde bewoordingen als artikel 14, waardoor het ruimer toepasbaar zou zijn, maar nog weinig staten hebben het Twaalfde protocol bekrachtigd (zie hieronder).
 

De lijst van gronden van discriminatie is niet uitputtend. De woorden “zoals” en “of andere status” laten zien dat de lijst alleen dient ter illustratie. Het Hof heeft bijvoorbeeld ook geoordeeld dat gewetensbezwaren, handicap, onwettigheid en seksuele geaardheid geen gronden mogen zijn voor discriminatie en er kunnen nog meer factoren bijkomen.
 

De ene aanleiding voor discriminatie valt moeilijker te rechtvaardigen dan de andere. Hoewel alle gronden belangrijk zijn heeft het Hof bepaald dat er buitengewoon gewichtige redenen moeten zijn om discriminatie op grond van geslacht, seksuele geaardheid, ras, kleur, nationaliteit (behalve in het geval van immigratie), onwettigheid en godsdienst te rechtvaardigen.
 

Wat is discriminatie? Wanneer mensen zonder objectieve en redelijke rechtvaardiging in vergelijkbare situaties verschillend worden behandeld of mensen in verschillende situaties gelijk worden behandeld. Verschillende behandeling is dus niet altijd discriminatie. Een gedetineerde en een vrije burger bevinden zich niet in een vergelijkbare situatie, dus het feit dat ze verschillend worden behandeld kan worden gerechtvaardigd. Ter illustratie van de twee voornaamste situaties: een lesbische vrouw mocht uitsluitend vanwege haar seksuele geaardheid geen kind adopteren, terwijl anderen die ongehuwd waren dat wel mochten. Dit vormde een schending (mensen in vergelijkbare situaties werden ongelijk behandeld) (EB v. France). De tegenovergestelde situatie: een Jehova’s getuige was in het verleden veroordeeld omdat hij geweigerd had een uniform te dragen. Vanwege die veroordeling werd hij niet toegelaten als accountant. Dit werd als een schending aangemerkt, omdat het een zeer licht strafbaar feit betrof en hij desondanks hetzelfde werd behandeld als anderen die ooit veroordeeld waren wegens zwaardere feiten (Thlimmenos v. Greece).

Het Hof heeft via zijn jurisprudentie het concept “objectieve en redelijke rechtvaardiging” geïntroduceerd dat vergelijkbaar is met de toegestane uitzonderingen bedoeld in de tweede leden van de artikelen 8 tot en met 11. Het verplicht de staat aan te tonen dat een maatregel gerechtvaardigd was die bovendien proportioneel moet zijn toegepast (zie de punten 73-75 hierboven).
 

Vooral geweld ingegeven door discriminatie is buitengewoon ernstig. Het is dan ook zeer belangrijk dat ambtenaren die bevoegd zijn tot het gebruik van geweld (bijvoorbeeld de politie of de strijdkrachten) dat vermijden. Toen een lid van de Romagemeenschap tijdens rassenonlusten in een dorp werd mishandeld door de politie, constateerde het Hof een schending omdat bewezen kon worden dat de aanval ingegeven was door raciale motieven (Stoica v. Romania). In een andere zaak waarbij twee Roma dienstplichtigen werden neergeschoten door de politie oordeelde het Hof dat er geen sprake was van schending van artikel 14 juncto artikel 2, omdat er onvoldoende bewijs was van raciale motieven. Wel werd vastgesteld dat de staat haar procedurele verplichtingen had verzaakt om gevallen van geweld gepleegd door de ambtenaren voldoende te onderzoeken op discriminatie (Nachova v. Bulgaria). Wanneer een staat op discriminatie gebaseerd geweld door privépersonen tolereert, kan ook dat een schending vormen. Zo werd een bijeenkomst van een religieuze groepering aangevallen door de volgelingen van een andere groepering en de autoriteiten weigerden in te grijpen en de aanvallers te vervolgen (97 members of the Gldani Congregation of Jehovah's Witnesses and 4 others v. Georgia).

Van indirecte discriminatie is sprake wanneer algemeen geldende wetgeving of algemeen beleid onevenredig negatieve gevolgen heeft voor de leden van een specifieke groep, ook wanneer discriminatie niet de opzet was. Zo werd er een schending geconstateerd toen een buitenproportioneel groot aantal kinderen van een etnische groep naar het bijzonder onderwijs werd verwezen, ook al gebeurde dit in het kader van het algemeen beleid. Het probleem lag echter in de uitvoering van het beleid (D.H. and Others v. the Czech Republic).

Discriminatie wegens een van de gronden genoemd in artikel 14 of geformuleerd door het Hof kan voorkomen in vrijwel alle situaties wanneer ambtenaren die van doen hebben met het publiek optreden op het domein van de rechten en vrijheden waarop het verdrag betrekking heeft. Al deze ambtenaren moeten dus buitengewoon voorzichtig en alert zijn om te voorkomen dat zij mensen zodanig behandelen dat er sprake is van discriminatie.

PROTOCOL Nr. 12

Dit protocol herhaalt het discriminatieverbod in dezelfde bewoordingen als artikel 14 van het verdrag, maar met het verschil dat het hier een zelfstandig recht betreft dat niet gekoppeld is aan een ander verdragsrecht. Tot dusver zijn relatief weinig staten partij bij dit protocol en is er nog weinig jurisprudentie over, waardoor de mogelijke effecten ervan moeilijk kunnen worden geduid.
 

Download the abstract

  • Diminuer la taille du texte
  • Augmenter la taille du texte
  • Imprimer la page