117. Dit is een procedurele bepaling die het recht waarborgt van natuurlijke personen, niet-gouvernementele organisaties of groepen personen die beweren slachtoffer te zijn van een schending van hun rechten onder het verdrag of de protocollen om een verzoekschrift in te dienen bij het Hof. Tot “ieder natuurlijk persoon” behoren ook psychiatrische patiënten en minderjarigen. Deze bepaling is opgenomen om de staten uitdrukkelijk te verplichten “de doeltreffende uitoefening van dit recht op generlei wijze te belemmeren”. Dit is met name van belang voor personen wier vrijheid is ontnomen. Hun mag niets in de weg worden gelegd als zij een verzoekschrift willen indienen bij het Hof.
118. Het Hof kan de staat waartegen een klacht is ingediend in afwachting van de beoordeling van de zaak door het Hof ook voorlopige maatregelen opleggen om de bestaande toestand te handhaven, waaronder de mogelijkheid van de verzoeker om daadwerkelijk het recht op een individueel verzoekschrift uit te oefenen. Dat gebeurt alleen wanneer het Hof meent dat er een reëel risico is van ernstige, onherstelbare schade indien er geen maatregelen worden genomen. Deze voorlopige maatregelen zijn daarom vergelijkbaar met de bevelen van een nationale rechter. Staten zijn normaliter verplicht er gehoor aan te geven. Ze worden het vaakst opgelegd bij uitzetting of uitlevering die door de verzoeker wordt betwist vanwege de vrees slecht te worden behandeld in de staat van bestemming. Indien een staat geen gehoor geeft aan een voorlopige maatregel gelast door het Hof, bijvoorbeeld door de verzoeker toch over te brengen naar een ander land, kan dit neerkomen op een schending van artikel 34.